Home > Oud-Cercle en Oostende-speler Roland Boey (78) afgelopen maandag overleden

Oud-Cercle en Oostende-speler Roland Boey (78) afgelopen maandag overleden

Geschreven op 8 mei 2025 om 13:02 door Mario De Wilde

We vernamen zopas het overlijden van voormalig Cercle- en Oostende-speler Roland Boey (op de foto staand de meest centrale speler). Roland overleed afgelopen maandag 5 mei op 78-jarige leeftijd. Roland (°27/01/1947) werd geboren in Bredene, waar hij zijn voetbalcarrière begon bij Sportvereniging Bredene. Na een passage bij AS Oostende verdedigde Roland tussen 1971 en 1976 de kleuren van Cercle Brugge.

Als fysiek sterke middenvelder, gekenmerkt door zijn tomeloze inzet, ontpopte hij zich in een mum van tijd tot een van de sterkhouders en publiekslievelingen bij Groen-Zwart. Toenmalige Cercle-trainers Urbain Brams en Han Grijzenhout loofden Roland ook voor zijn leiderschapskwaliteiten en beschouwden hem als hun ideale verlengstuk op het veld.

Op 5 september 1973 stond Roland Boey ook op het veld tijdens een oefenmatch tegen FC Barcelona. In een uitverkocht Camp Nou maakte ene Johan Cruijff toen zijn debuut voor de Catalanen. In totaal speelde Roland 155 wedstrijden voor de Vereniging. Daarbij deed hij 9 keer de netten trillen.

Persoonlijk afscheid nemen van Roland kan in het funerarium van uitvaartzorg Depoorter, Steenstraat 1 in Bredene, elke werkdag na telefonische afspraak. Groeten is mogelijk tot en met dinsdag 13 mei. Online condoleren is mogelijk hier. Het Nieuws van West-Vlaanderen wenst de vrienden en familieleden van Roland erg veel sterkte toe tijdens deze moeilijke periode.

Uitgebreid interview

In het kader van 125 jaar Cercle Brugge bood de Vereniging een jaar lang, om de twee weken een retro-interview aan met een oud-speler. Deze 8e aflevering bracht ons naar maart 2001. Het artikel is een stukje geschiedenis op zich. Leerrijk en tevens een mooi verhaal hoe Roland zijn medemaats van toen complimenteert.

Toen CERCLE in 1971 na een geslaagd « vijfjarenplan » terug in eerste klasse belandde, trok het vier versterkingen aan. Dit waren Prudent Bettens, het monument uit Waregem, Fernand Goyvaerts, Brugs « enfant terrible » net terug uit Spanje, rijzende ster Benny Nielsen en Oostendenaar Roland Boey van A.S. Oostende (ASO). De wedstrijd tegen KVO leek ons hét moment om met deze laatste een praatje te maken over dertig jaar geleden. Plaats van de afspraak : de cafetaria van het sportcomplex te Bredene, waar Roland vaste klant is.

Hoe kwam je eigenlijk bij Cercle terecht Roland ?
Het jaar voordien speelden we met ASO kampioen en promoveerden naar 1e klasse, maar het jaar er na degradeerden we terug met Lucien Masyn als trainer. Ik raakte in eerste afdeling ernstig gekwetst aan de knie, maar speelde het daaropvolgend jaar terug mee. Cercle speelde toen ook in 2e en ze moeten me wellicht gevolgd hebben. ASO zakte dat jaar terug en de « speurneuzen » van Cercle klopten bij mij aan.

Je speelde met kleppers als « reus » Bettens, Goyvaerts, Nielsen, Vukasovic, Desteur, Ionescu, Hanon, enz … Goede herinneringen aan die mannen ?
Dat was een prachtige tijd. Vuka is een man om niet te vergeten. Dat was de beste doelman die ik ooit kende. Voor de wedstrijd zat hij meestal lijkwit in de kleedkamer, precies doodnerveus, wellicht overgeconcentreerd. Ik vroeg me vaak af, moet jij zo in het doel gaan staan? Eenmaal dat hij echter op het terrein kwam voor de opwarming stond hij er, en hoe ! Ik heb nog nooit zo’n doelman gezien. Hij had ook wel een goede verdediging voor zich, met Hanon als sluitstuk. Cercle had dat eerste jaar gewoon alles. Werkkracht, motivatie, techniek, ervaring. Raf Lapeire die in het loodgietersvak zat, moest dagelijks sjouwen en sleuren, maar had nog steeds kracht en snelheid op training en in de wedstrijden. Pierre Hanon was een onnavolgbaar libero. Met enkele passen naar links of rechts intercepteerde hij de bal.

Bij dit eerste Cerclejaar terug in eerste klasse, na turbulente voorgaande seizoenen, speelden jullie tot de laatste weken voor een UEFA-ticket nietwaar ?
Ik zegde het reeds, we hadden een prachtige ploeg toen. De derde wedstrijd van het seizoen verloren we, als pas gepromoveerden, bvb weliswaar met 1-0 de wedstrijd op Standard met al zijn grote namen, maar hielden die mannen de ganse wedstrijd onder de knoet. Ondanks diverse gekwetsten bleven we inderdaad tot op de eindmeet strijden voor Europees voetbal. Je moet het maar doen als nieuwkomer in de hoogste afdeling.

Het seizoen 71/72 kende ook eindelijk terug derby’s, en wat voor derby’s !
Ik herinner het me nog goed. We zaten in de kleedkamer, en Urbain Braems bleef maar babbelen. Was het door de spanning, ik weet het niet, want dat was zijn gewoonte niet. Plots stond ik op en zegde “godv… hoe zit dat hier? ’t is hier zo stil! We gaan die spionkop en die heren spelers eens tonen wat wij kunnen. We gaan er eens tegenaan gaan.” Iedereen stond op en we begonnen aan de opwarming. Tijdens de wedstrijd scoorde Carteus een betwist doelpunt. De bal was al dan niet over de lijn. Vuka zwoor op het hoofd van zijn kinderen dat de bal niet over de lijn was en hij had gelijk. Ik stond er zeer kortbij. De lijnrechter vlagde voor doelpunt. Ik heb toen veel geluk gehad. Ik vloog op de man af en rukte zijn vlag uit zijn handen. Daarbij viel hij ook nog. Prudent Bettens en Urbain Braems hebben me toen van een lange schorsing gered. “Recht” schreeuwden ze tegen die grensrechter. Die mens kon niets meer zeggen, stond recht en zweeg verder. De Cercle-gelijkmaker volgde toen uit die fameuze vrije trap met Desteur en Hanon. Het opwippertje van Desteur en de traptechniek van Hanon. Het was een prachtige prestatie van het toenmalige Cercle tegen Club. De spionkop stond er reeds van 13.30 uur. “Allé, we gaan er eens naartoe”, zegde ik tegen Jules Verriest. “Ben je gek? Ga je ze helemaal opmaken?” antwoordde Jules. “Geen schrik van hebben”, zei ik. Je moest ze daar zien staan: “Jules den uul”, “Prudent boerepeerd”, enz… scandeerden ze. Dat waren eigenlijk wedstrijden waar ik van hield. De thuiswedstrijd wonnen we met een doelpunt van Fernand Goyvaerts.

Een jaar later kwam er nog een speler van formaat bij, Morten Olsen.

Wat die mens in zijn carrière presteerde was formidabel. Die kon àlles. Technisch sterk, intelligent en hij was ook een soort loopwonder. Na de ochtendtraining ging hij zelf nog wat lopen tussen Blankenberge en Zeebrugge. Als Grijzenhout vier rondjes opwarming gaf rond het terrein, zette hij zich aan de kop en sleurde alles mee, wij waren bekaf. Die kon conditioneel drie wedstrijden na elkaar spelen.

In uw derde seizoen bij Cercle beleefde je een onvergetelijke belevenis, niet ?
Barcelona ! Rinus Michels was trainer bij Barcelona en Grijzenhout was bij Ajax zijn assistent geweest. Om die reden werd Cercle uitgenodigd om op Nou Camp te gaan spelen naar aanleiding van het debuut van Johan Cruyff bij Barca. Dit werd een fenomenale belevenis. Wij kwamen als eersten op het terrein, stel je voor, meer dan negentigduizend toeschouwers. Daarna kwam Barca met Cruyff als laatste. Er volgde een staande ovatie van zeker tien minuten. Daar sta je dan midden dat immense stadion. Echt indrukwekkend voor ons als “gewone spelers”.

Vooraf was ik met kamergenoot Jules even naar de training van de gastheren gaan zien. Volgens Michels gingen de sterspelers blijkbaar niet snedig en snel genoeg en hij liet dit ook duidelijk blijken. De tempowijzigingen die je toen zag deden je even naar adem happen. “Heb je dat gezien?”, stamelde ik tegen Jules. “Je hebt er toch geen schrik van?” stelde hij. “Nee, maar ik ben wel realistisch”, was mijn repliek.

Aan de rust stond het 3-0. We mochten natuurlijk Cruyff niet te kort bewaken of te hard aanpakken. We zouden wellicht nooit meer uit Spanje geraakt zijn moesten we dat gedaan hebben. “Nou klootzakken, het mogen er geen zes wezen na de wedstrijd”, schreeuwde Grijzenhout ons met de rust toe. Knal, ’t was natuurlijk van dat. 6-0.

Ik was toen net gehuwd en de echtgenotes mochten mits betaling mee. 5000 frank (in de jaren zeventig) voor een trip van dinsdag tot donderdag. Marleentje mee dus. Toen we ginder uit het vliegtuig stapten stonden er twee bussen klaar. Eentje voor ons en eentje voor … de dames. Grijzenhout hield ons zowaar gescheiden. We sliepen zelfs in andere hotels. Na de wedstrijd kregen we tien minuten om elkaar te zien, en dan moesten we naar ons hotel in “onze mande”. Het weekend erna gaven we wel Anderlecht “up under doze”. Dat was Grijzenhout.

“Dat geel was meestal om me te kalmeren”

Je had wel een “kaartenreputatie” destijds?
Vooreerst wil ik stellen dat ik gans mijn carrière (van mijn 17 tot mijn 34) nooit een rode kaart onder de neus kreeg! Ik ving inderdaad veel gele kaarten. Ik wist wanneer ik kon beginnen en wanneer ik moest stoppen. Als het eens nodig was, ging ik er wel wat heviger tegen aan, maar nooit met de bedoeling om iemand te verwonden. De bal hebben, dat was steeds de bedoeling. Soms trap je er wel eens naast en vandaar … Ik heb bijna nooit “ambras” gehad met de scheidsrechters. Schaut, Loraux, enz… als ze zegden “ Roland, ’t is nu genoeg” , hield ik me koest. Dat geel was meestal om me te kalmeren.

Na vijf jaar Cercle keerde je in 76/77 terug naar ASO.
We trainden zes maal per week en daarna had je nog je normale dagtaak, die voor mij op dat ogenblik ook vaak niet mals was. Dat begreep Grijzenhout niet. Hij was prof en hij wilde dat wij leefden als profs. Dat deed ik ook, maar vijf dagen werken en daar bovenop zes dagen training en een wedstrijd, werd uiteindelijk wel onhoudbaar. Ik keerde toen terug naar ASO. Ik beklaagde het me achteraf (en nu nog steeds). Ik moest nog wat langer bij Cercle gebleven zijn. De mentaliteit van die jonge gastjes van 18,19,20 jaar bij ASO stond me niet aan. Als je ze iets zegde kwam er een respons van “oude, kruip maar in je hoek …”. Had ik alles geweten wat ik nu wist, was ik nog wel een jaar of drie gebleven.

Was er een groot verschil tussen ASO en Cercle?
Cercle was inderdaad een stuk professioneler, met in mijn periode ook twee betere trainers (Braems en Grijzenhout n.v.d.r.). Iedereen heeft natuurlijk zijn goede en zijn minder goede punten, maar het jaar dat we met ASO kampioen speelden met Masyn lag dat ook wel voornamelijk aan de goede spelersgroep. Met Lucien kon er tien minuten voor we op het terrein gingen nog een grapje van af, trainen deden we eigenlijk niet echt, het was meer snelwandelen en lopen.

Trainers
Braems en Grijzenhout waren twee volledig verschillende types. Urbain Braems was een psycholoog tot en met. Hij ging je eens “over het kopje wrijven” en tijdens de opwarming zeggen: “Roland, ge hebt fantastisch getraind deze week, het is op jou dat ik reken vandaag, en als jij niet goed speelt dan gaan we de boot in hé.” Maar daarna ging hij naar een andere speler en zei wellicht iets in dezelfde aard. Ik herinner me, het was de vierde wedstrijd van het seizoen denk ik, dat Urbain zegde tegen Fernand Goyvaerts: “ In de 12e minuut zal er een pas komen van op rechts, zorg dat je in de “carré” bent en je zult scoren met je hoofd”. Het lijkt utopisch, maar in de 12e minuut kwam er inderdaad een pas van op rechts, vliegt Fernand er in en scoort. We winnen die wedstrijd op Lierse met 0-1. Het spijtige was wel dat Fernand toen tijdens die actie zijn arm brak. Grijzenhout was totaal iets anders. Ex-assistent van Rinus Michels bij Ajax. Zijn standpunt was: “Jullie zijn speler in eerste afdeling en het moet zo, zo en zo … . Je kent je verantwoordelijkheden!”. Maar op gebied van trainingen en van wedstrijdvoorbereiding was het een prachttrainer. Ik ben er wel regelmatig mee in ruzie gekomen, maar hij had niets liever. Pol Decoussemaecker, als reserve, heeft nog ooit met een schoen naar zijn hoofd gesmeten. De week nadien stond hij in de ploeg. “Mietjes hoef ik niet”, stelde hij vaak. Ik heb Bernhard Verheecke en Francky Van Haecke nog wenend uit zijn bureel zien komen, met een paar persoonlijke (familiale) verwijten in hun nek. Soms ging hij wel te ver. Nog een persoonlijke anekdote. Mijn vaders vader werd op een zaterdag begraven. De woensdag vooraf ging ik op een beleefde manier aan de trainer zeggen dat ik die zaterdagmorgen niet op training kon zijn omwille van de begrafenis. “Jij gaat niet”, stelde hij. “Jij bent het die het nodig heeft om de zaterdag te komen trainen”. “Ik kom NIET, ik naar de begrafenis van mijn opa” stelde ik er tegenover. “OK, zaterdagnamiddag om 15.00 uur ben je er”. Ik heb die zaterdagnamiddag een uur rondjes gelopen op de terreinen van het college tegenover het De Smedtstadion. Dat was Grijzenhout… Dat ik ’s namiddags moest komen nam ik hem niet kwalijk. Hij kon op zijn manier iemand motiveren en stimuleren. Op bepaalde momenten kun je als speler sommige zaken niet begrijpen, maar ik ben achteraf zelf trainer geweest en kan nu stellen dat hij voor 95% gelijk had. Hij zegde ooit in een TV-interview: “John Bogaert en Boey, dat waren geen gemakkelijke”. Achteraf begreep ik het. (lacht) Je zou in feite eerst trainer moeten zijn en dan speler…

 

0 reacties

Wees de eerste die reageert op dit artikel!

Geef een reactie op dit artikel

Velden met een * zijn verplicht in te vullen. E-mailadressen worden nooit gepubliceerd op de website.